Professioneel statuut: zoek de verschillen
Wil je school eindelijk aan de slag met het professioneel statuut, dan kan er nog een Babylonische spraakverwarring optreden. Handreikingen over het inrichten van het statuut werken met uiteenlopende definities en doelstellingen. Dat bemoeilijkt de discussie over dit toch al ingewikkelde onderwerp.

Nog geen professioneel statuut?
Dat kan een kritiekpunt zijn als de Inspectie van het Onderwijs langskomt. De wettelijke verplichting geldt sinds 2017, dus er is tijd genoeg geweest om een document op te stellen. Toch zijn er nog altijd scholen waar de discussie nog op gang moet komen. De medezeggenschap kan erop aandringen om te beginnen, maar heeft zelf geen formele rol. Als het lerarenteam en de leiding het eens zijn over de tekst, dan ligt die vast.
Het doel van het statuut, meer zeggenschap van leraren over de invulling van hun werk, is niet altijd makkelijk te combineren met de ideeën van directies en besturen over kwaliteit en continuïteit.
Die spanning is ook zichtbaar bij de handreikingen over een professioneel statuut
Zowel de PO-raad en de VO-raad als de vakbonden hebben zo’n document opgesteld, maar niet in gezamenlijkheid. Dat levert nogal wat verschillen op. Er is ook een korte beschrijving door het ministerie van Onderwijs van de punten die in het statuut aan de orde kunnen komen. Verplicht zijn ze niet: iedere school mag zelf bepalen wat er in het professioneel statuut staat, zolang het maar gaat over de verantwoordelijkheden en middelen die leraren nodig hebben om hun werk goed te kunnen doen. De zeven punten van het ministerie komen ook aan de orde in de handreikingen van werkgevers en vakbonden.
1. Inspraak op de inhoud van de lesstof
Werkgevers: afspraken over beleid en het schoolplan horen thuis bij de medezeggenschap, niet in het professioneel statuut. Betrek het team bij het opstellen van het schoolplan en de vertaling daarvan naar de praktijk.
Vakbonden: spreek af dat eerste met leraren wordt overlegd voordat de school overstapt op een nieuwe onderwijsvisie.
2. Middelen die gebruikt worden voor de lessen. Zoals boeken en werkboeken
Vakbonden: leg vast dat leraren meepraten voordat er een besluit valt over nieuwe methodes.
Werkgevers: voer een professionele dialoog over inhoud en wijze van aanbieden van de lesstof. Leg vast waarover teamleden wel en niet meepraten.
3. Hoe de lesstof wordt aangeboden. Bijvoorbeeld via een boek of een computerprogramma
Vakbonden: leg vast dat leraren meepraten voordat er een besluit valt over nieuwe digitale middelen.
Werkgevers: voer een professionele dialoog over inhoud en wijze van aanbieden van de lesstof. Leg vast waarover teamleden wel en niet meepraten.
4. De pedagogisch-didactische aanpak
Werkgevers: zeggenschap van de leraar moet vallen binnen het onderwijskundig beleid, dat een bestuurlijke verantwoordelijkheid is. De leraar legt intercollegiaal verantwoording af binnen diens team. Teamwerk beperkt de ruimte voor individueel zelfstandig handelen.
Vakbonden: zorg voor evaluatie van bureaucratische handelingen vanuit het oogpunt van leraren en leerlingen. Laat de leraar zelf bepalen wanneer en hoe differentiatie in de klas nodig is.
5. Begeleiding van leerlingen
Vakbonden: laat leraren zelf het moment van toetsen bepalen en het moment waarop dat gebeurt.
6. Contacten met ouders van leerlingen
Vakbonden: leg vast dat leraren als eerste verantwoordelijk zijn voor contacten met ouders.
Werkgevers: ondersteun leraren bij de organisatie van contacten met ouders.
7. Teamscholing/professionalisering
Vakbonden: leg vast dat leraren invloed hebben op de programmering van studiedagen. Wijs een afvaardiging van leraren aan die regelmatig met de directie overlegt over de gang zaken: lukt het om de professionele ruimte van leraren te borgen en te respecteren.
Werkgevers: leraren krijgen de ruimte om hun professioneel handelen te optimaliseren. De medewerker neemt actief deel aan werkoverleg en investeert in het op peil houden van diens bekwaamheid.
Hoe word je het eens?
Gezien de verschillende visies op vorm en inhoud van het professioneel statuut is het niet verstandig om direct aan het document te werken. In plaats daarvan kan de medezeggenschap aan de overlegtafel pleiten voor een stappenplan: eerst de uitgangspunten op een rij zetten met betrokkenheid van zoveel mogelijk collega’s. Dan het gesprek voeren over wat er goed gaat, en wat beter kan. Beide verdienen een plek in het statuut. Controleer ook of er iets is afgesproken in het geldende managementstatuut over degene die namens het schoolbestuur in overleg gaat met de leraren. Het ligt voor de hand dat dit de schooldirecteur is, aangezien het statuut maatwerk hoort te zijn per schoolteam.
Spannender wordt de discussie over de ruimte voor het individu en die voor het team. Ook daar moeten leraren het eerst onderling over eens worden voordat het gesprek met de schoolleiding begint. De handreiking van de vakbonden, te vinden bij Voion, biedt een stappenplan.
Hoe het eenmaal gaat als het statuut klaar is, hangt van de schoolbevolking af. Gebruiken leraren en teams het actief om hun beslissingen te onderbouwen, of ligt het bij andere documenten in de la? Dat zou jammer zijn van alle moeite. Er is geen juridische weg om naleving van het statuut af te dwingen: het hele systeem draait om samenwerking en wederzijds respect. Zorg daarom in elk geval voor een evaluatie-afspraak in het statuut, zodat het vanzelf weer op de agenda van het team komt, en indien nodig ook bij de medezeggenschap.
Meer lezen? Lees hier meer over het opstellen van een professioneel statuut en volg het dossier op www.aob.nl/kennis-en-advies/autonomie/