Meivakantie als gezamenlijk belang
Vier dagen aan de meivakantie plakken, dat denkt het college van bestuur snel en adequaat te regelen door de kwestie voor te leggen aan de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van de acht scholen voor voortgezet onderwijs. Maar de gmr zegt nee: de vakantieregeling is een zaak van de afzonderlijke scholen. Die kunnen hun eigen belangen hebben en moeten daar iets over kunnen zeggen.
Vreemd, vindt het bestuur. De centrale vakantieregeling is in ieders voordeel: ouders weten juist waar ze aan toe zijn, scholen voor primair onderwijs in de stad doen het net zo, clustering voorkomt versnippering, het rooster past dit jaar goed bij de eindexamens en er zijn docenten die op meerdere scholen van de organisatie werken. Het zou sneu zijn als zij op de ene vestiging vakantie genieten terwijl ze op de andere aan de slag moeten. Een mooi instemmingsgeschil, besluiten de twee. Bij de commissie komen alle fijne kneepjes op tafel: zo geldt voor de vakantieregeling als geheel een adviesrecht, terwijl de invulling van de recent geregelde twaalf onderwijsvrije dagen onder het instemmingsrecht valt. Daar horen de dagen van de verlengde meivakantie bij. Gaat het hier om een gemeenschappelijk belang, vraagt de commissie zich vervolgens af en daarop is het antwoord ja. Er zijn ouders met kinderen op verschillende scholen en docenten die op meerdere scholen werken. De gmr kan het instemmingsrecht niet doorschuiven naar de mr van de scholen.
LCG WMS 106913, 26 OKTOBER 2015