Houd zicht op scholingsgelden voor cursus of nascholing

Cursus of nascholing volgen? Daar moet tijd en geld voor zijn in het primair onderwijs, momenteel 600 euro bij een voltijds dienstverband. Ondanks die verbetering is het niet zeker dat ieder leraar het individuele scholingsbudget kan gebruiken – iets waar de medezeggenschap volgens de AOb goed op moet letten.

Tekst Miro Lucassen - - 3 Minuten om te lezen

336x336_infomr_financieel2

Recht hebben op scholing, maar toch geen cursus kunnen volgen omdat het geld op is. Dat kon de afgelopen jaren gebeuren doordat het geld werd toegekend per school op basis van de grootte van de personeelsformatie. “Als dan een collega de opleiding tot schoolleider ging volgen, wat zeker tienduizend euro kost, nam dat een forse hap uit het budget”, zegt mr-consulent bij de AOb en leerkracht Koos Marinus.

De school kreeg namelijk 500 euro per volledige baan voor individuele scholing, maar de verdeling tussen personeelsleden was een kwestie van prioriteiten stellen. Een toekomstige schoolleider opleiden is een logische en legitieme keuze, met soms een ongewenst bijkomend gevolg: andere leerkrachten met scholingswensen kregen te horen dat er geen geld meer was. Wie pech had, kon meerdere jaren achter het net vissen.

De alom gewenste professionalisering van de leraar komt in zo’n situatie maar moeilijk van de grond en daarom is een basis voor het scholingsbudget in de laatste cao voor het primair onderwijs geïndividualiseerd. Alle werknemers, dus ook het ondersteunend personeel, hebben nu recht op 2 uren per werkweek en 500 euro per jaar. Dankzij een extra bijdrage van het ministerie van Onderwijs gaat het in 2020 en 2021 zelfs om 600 euro.

“Dat is het minimum. Je kunt nog steeds om die opleiding tot schoolleider vragen”, zegt Marinus. “En als de werkgever dat ook een goed idee vindt, gaat het niet ten koste van het budget van collega’s. Zo zijn de kosten van scholing steviger verankerd en dat is goed voor de professionalisering van de leerkracht.”

Vervanging

Hoewel de individuele afspraken zelf geen terrein zijn voor de medezeggenschapsraad, hebben ze wel te maken met de bredere regels voor nascholing: denk aan vervanging, verdeling in tijd, evaluatie. Die horen wel thuis op de mr-agenda, net als scholing op teamniveau. Koos Marinus adviseert mr-leden om met de overlegpartner te bespreken hoe het nieuwe individuele scholingsrecht onder de aandacht wordt gebracht. “Het is een recht, stimuleer dan ook dat mensen het gebruiken. Schroom niet om het initiatief te pakken voor een discussie hoe de school hiermee omgaat.”

Ook nu er altijd een individueel basisbudget beschikbaar is, ziet de consulent de besteding nog niet overal van een leiden dakje gaan. “Geld kan geen reden meer zijn om scholing tegen te houden, maar tijd wel. Veel cursussen zijn overdag en dan moet er dus vervanging komen. Dat zou de school niet neer moeten leggen bij de leerkracht die een cursus wil volgen door te zeggen ‘zorg zelf maar dat er iemand in jouw plaats voor de klas staat’. Vervangingsbeleid is ook een echte mr-kwestie. Neem het initiatief, stel de vraag hoe de school dit denkt aan te pakken.”

Kwaliteit

Het professionaliseringsbeleid is niets nieuws voor de medezeggenschap: de personeelsgeleding van de mr hoort betrokken te zijn bij ontwikkelingsdoelen voor de organisatie en de kaders voor individuele en opgedragen professionalisering. Maar papier is geduldig: gemaakte plannen worden niet altijd uitgevoerd. Daarom schrijft de cao po ook voor dat de werkgever jaarlijks aan de mr laat weten wat er van de professionalisering terecht is gekomen. “Scholing is niet alleen een recht, maar ook een plicht tot professionele kwaliteit. Let daarom op of het budget gebruikt wordt. Onderuitputting is een verkeerd signaal.”