De mr moet niet hoeven bedelen
Recente uitspraken in hoger beroep geven de medezeggenschap minder ruimte dan de wet biedt, analyseert advocaat Willem Hein Hogerzeil. Als het aan hem ligt, leggen medezeggenschappers zich daar niet bij neer.
Hij is de eerste om het toe te geven: “Ik ben natuurlijk belanghebbende als ik commentaar geef op rechterlijke uitspraken. Dat is lastig, maar ik doe het toch. Want ik vind dat iedere medezeggenschapsraad goed geholpen moet worden.”
Zolang de medezeggenschap op rolletjes loopt hoeft er geen advocaat aan te pas te komen. Wanneer het overleg uitloopt op verschillen van inzicht of zelfs stukloopt, mag de mr ook van de wetgever niet met lege handen staan. Via de faciliteitenregeling in de Wet medezeggenschap op scholen is het dan mogelijk expertise in te huren, waarbij volgens de regels de kosten voor rekening komen van de school.
Dit eenvoudige uitgangspunt leverde bij het Sint Maartenscollege in Limburg toch problemen op toen de overlegpartner niet alleen de inhoud van het geschil maar ook de advieskosten betwistte. In die zaak vond de geschillencommissie bovendien dat de oudergeleding in de mr te snel naar juridische middelen had gegrepen, een oordeel dat in hoger beroep werd bevestigd door de Ondernemingskamer.
Wat zou de mr dan moeten doen, vraagt Hogerzeil zich af. Juist de scheve verhouding tussen mr en bevoegd gezag was voor de wetgever reden om de positie van medezeggenschappers te versterken. “De mr moet advies kunnen inwinnen zonder daarover eerst uitgebreid te discussiëren met het bestuur. De hele geschiedenis van de wet zegt dat: de mr moet niet hoeven bedelen om toegang te krijgen tot een adviseur. Want als dat te moeilijk wordt, draait het bevoegd gezag elke discussie gemakkelijk de nek om.”
En wie anders dan de mr of een van de geledingen moet beslissen wanneer externe ondersteuning noodzakelijk is? “De geledingen moeten overleggen met elkaar en in de hele mr, natuurlijk. Tot het misgaat, dan mag je onafhankelijk advies vragen.”
Hogerzeil is het niet eens met de opvatting van de Ondernemingskamer over mr-ondersteuning. Volgens de uitspraak in hoger beroep had de oudergeleding eerst de mr-ondersteuner van het bestuursbureau moeten aanspreken voordat er een advocaat aan te pas kwam, ook om kosten te besparen. “Dat kan wel goedkoper zijn, maar de omr moet onafhankelijk kunnen kiezen waar hij advies haalt. In dit geval zat het bevoegd gezag op een stoel met de mr-voorzitter, de oudergeleding kwam er niet tussen. Dan moet de mr zich tot iemand anders kunnen wenden om wijzer te worden, een advocaat of een belangenorganisatie. Het bestuur heeft altijd toegang tot dat soort middelen, daar hoort de mr ook recht op te hebben. Over dit punt zijn we nog niet uitgeprocedeerd, het komt in volgende zaken beslist weer aan de orde.”
De Limburgse bestuurders die het aan lieten komen op een procedure, merkten dat zij daardoor niet onder de juridische kosten uit kwamen. Als een conflict zo hoog is opgelopen dat het voor de rechter komt, moet de school altijd de mr-advocaat vergoeden. Bij een eerdere uitspraak is een uurtarief van 265 euro als redelijk beoordeeld. Wel kan de rechter het aantal gedeclareerde uren aan een maximum binden, maar er in overleg uitkomen blijft vele malen goedkoper. Hogerzeil: “Belangrijk is dat ook hier weer is vastgesteld dat de kosten van de procedure altijd betaald moeten worden. Want die is onvermijdelijk als de samenwerking in de medezeggenschap bedorven is.”
LCG WMS 107962, 26 FEBRUARI 2018 ONDERNEMINGSKAMER ECLI:NL:GHAMS:2018:3434
Geliefd en toch onhoudbaar
Wat kan de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad beginnen als de raad van toezicht erop staat om een geliefde schoolbestuurder te ontslaan? Niet veel meer dan een andere aanpak adviseren, blijkt uit de uitspraak over het ontslag van de directeur-bestuurder van stichting Kolom in Amsterdam, de tweede zaak waarbij Hogerzeil zijn gmr het hoger beroep zag verliezen. Bij Kolom, dat speciaal onderwijs en praktijkonderwijs aanbiedt, verloor de raad van toezicht het vertrouwen in de bestuurder als gevolg van verschillen van inzicht over elkaars rol. Terwijl de rvt aanstuurde op ontslag zag de gmr nog ruimte om het vertrouwen te herstellen, maar voor zo’n stap zijn er twee nodig. Hoewel bijna alle directeuren bij Kolom de gmr steunden, wilde de toezichthouder het gmr-advies niet volgen.
Opmerkelijk genoeg geeft de wet in zo’n geval de gmr ruimte om het rvt-oordeel te betwisten. Eerst bij de geschillencommissie, dan in hoger beroep bij de Ondernemingskamer. De commissie mag alleen kijken of de procedure correct is gevolgd, terwijl de Ondernemingskamer ook de inhoud van de ontslagzaak mag toetsen. Dat is opmerkelijk, want meestal hoort zo’n oordeel thuis in een andere rechtszaak, die tussen de ontslagen persoon en de werkgever. De Ondernemingskamer begon er niet aan en hield het erbij dat de rvt nu eenmaal het recht heeft om de bestuurder te ontslaan. Het belang van de gmr was daarover afdoende geïnformeerd te worden, en daar had Kolom met enige moeite aan voldaan.
Was de procedure daarmee zinloos? Hogerzeil: “Het was voor de gmr van Kolom een principiële zaak. Zij wilden die man houden, en daarom toch proberen of de Ondernemingskamer aan hun kant zou gaan staan.”
LCG WMS 108145, 9 APRIL 2018 ONDERNEMINGSKAMER: 200.238.839/01 OK