Bijna fulltime medezeggenschapper, hoe zit dat?

Overleg dat maar met de medezeggenschap, is geregeld de boodschap uit politiek Den Haag. Een van de gevolgen: medezeggenschappers hebben meer tijd nodig. Wat zijn de gevolgen als mr-werk een groot deel van iemands werktijd in beslag neemt?

Tekst Miro Lucassen - - 4 Minuten om te lezen

336x336_infomr_taakbeleid2

Lesgeven kan op de achtergrond raken als een personeelslid een spil wordt in de medezeggenschap. Zeker bij scholen die medezeggenschap serieus nemen en er voldoende uren voor beschikbaar stellen, kan het zwaartepunt van het werk bij medezeggenschap komen te liggen. In principe tijdelijk, tot de volgende verkiezingen, maar in de praktijk kan zoiets lang duren.

Neem de scholenkoepel Ons Middelbaar Onderwijs, waar secretaris Willem Norbruis van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad in 2021 aan InfoMR vertelde hoe de zaken daar geregeld zijn. Alle gmr-leden zitten ook in de mr van de school waar ze als leraar of ondersteunend personeel zijn aangesteld. Dat is onder andere bedoeld om de uitwisseling van informatie gaande te houden. Daar staat een vrijstelling van 350 klokuren tegenover, zodat ieder gmr-lid per week een dag aan medezeggenschap kan besteden. De secretaris heeft zelfs meer dan twee dagen per week mr-tijd, wat in een complexe organisatie als OMO nodig is.

Momenteel is Norbruis, die 10 jaar gmr-ervaring heeft, ook voorzitter van de mr op zijn school - daar is hij al 18 jaar actief voor de belangen van personeel, leerlingen en ouders. Hij geeft per week nog zes lessen maatschappijleer aan drie klassen. De laatste uitbreiding van zijn mr-uren is een gevolg van de omstandigheden, schrijft Norbruis: extra werkzaamheden door Covid-19, wat voor de mr betekent dat verantwoording en controle nodig is van de door de overheid toegekende NPO-gelden. En daarnaast speelt ook nog een mogelijke scholenfusie, eveneens een zaak waar de medezeggenschap tijdig bij betrokken moet zijn om zijn taken uit te oefenen. Hoe houdt hij in deze situatie het contact met de achterban? “Zoveel als mogelijk op school zijn, regelmatig met collega-pmr-leden in gesprek en … heel veel Zoomen.”

Voeten in de klei

Hoeveel onderwijspersoneel meer dan de helft van de tijd bezig is met medezeggenschap, is nergens onderzocht of geregistreerd. Wel is duidelijk dat er meer medezeggenschapsuren beschikbaar zijn bij de grootste schoolorganisaties. Dat is te verklaren doordat bij een grote organisatie vaak veel complexe medezeggenschap komt kijken. Er ontstaan bijna vanzelf meerdere raden en platforms, bedoeld om rekening te houden met ieders positie en belangen.

In zulke organisaties ligt de weg naar een functie vol medezeggenschapstaken open. Neem als mr-voorzitter bijvoorbeeld ook zitting in de gmr en de ondersteuningsplanraad, richt commissies in voor specifieke dossiers, laat je namens de school afvaardigen in een regionale of landelijke instelling. Karikaturaal geschetst: voor je het weet staat de vergaderleraar alleen nog voor de klas als invaller in noodsituaties – net als de gemiddelde locatiedirecteur.

Is dat erg?

Scheikundeleraar en AOb-rayonbestuurder Philippe Abbing, die zelf als gevolg van zijn vakbondscarrière geen les meer geeft, ziet wel risico’s: “Medezeggenschap moet gaan over de belangen van de mensen die met de voeten in de klei staan, de inzet van leraren en ondersteunend personeel. Daarom is het zo belangrijk actief te blijven, je moet zelf een belang hebben en weten wat het betekent om met leerlingen te werken. Anders kom je terecht in de tussenlaag van mensen die allemaal sturing geven aan hen die het eigenlijke werk doen. En adviseurs hebben we al genoeg in het onderwijs.”
AOb-adviseur medezeggenschap Marcel Koning bespeurt nog een gevaar: afhankelijkheid. “Als medezeggenschap zo’n deel van je baan is dat je eraan vastkleeft, ontstaat het risico dat je je minder kritisch kunt opstellen tegenover de bestuurder. Want ook al staat in de wet dat je geen last mag hebben van je activiteiten in de medezeggenschap, een bestuurder kan het je wel lastig maken.”

Petje af

Abbing spreekt van een perverse prikkel: “Ik heb enorm veel respect voor mensen die veel tijd willen steken in medezeggenschap, het is niet altijd een gewaardeerde functie. Als je er goed in bent, is er altijd de drang om meer te willen weten en nog deskundiger te zijn. Ook vanuit de organisatie kan het slim lijken om zo’n medezeggenschapper als het ware in te lijven met een telefoon, laptop, kantoortje en secretariële ondersteuning. Ik heb het bij Amarantis gezien. Voor je het weet is er dan feitelijk geen medezeggenschap meer, omdat je te afhankelijk bent geworden van al die faciliteiten. Tegelijkertijd ben ik een groot voorstander van goede faciliteiten en in een grote organisatie kan een dagelijks gmr-bestuur bijvoorbeeld zeker nut hebben voor de medezeggenschap. Maar ik zeg hetzelfde tegen bestuurders: blijf gewoon lesgeven, net als onze AOb-directeur Christa Compas. Ja, het is lastig om te combineren. Petje af zeg ik dan, je hebt het geprobeerd en je weet welke problemen er op je bordje komen.”

De medezeggenschappers kunnen zelf ook grenzen stellen om het evenwicht te bewaren, adviseert Koning: “Voorkom dat je mr wordt getrokken door één persoon, want dat is een risico voor die collega en voor de medezeggenschap. Spreid de mr-klussen over alle leden, laat niet steeds de voorzitter en secretaris van alles doen. Betrek de achterban erbij, je kunt ook mensen van buiten de mr in commissies of werkgroepen benoemen. Je kunt voormalige mr-leden inzetten als adviseur.”

Tegelijkertijd: mr-activiteiten zijn werk, geen vrijetijdsbesteding. Op welk punt voldoende faciliteiten uitdraait op ‘te veel afhankelijkheid’, is volgens de AOb-experts niet in regels of afspraken te vatten. Al heeft de bond voor de eigen consulenten en andere kaderfuncties wel een grens: maximaal twee dagen per week mogen zij voor de AOb in touw zijn. Koning: “Ook dat vakbondswerk kun je alleen goed doen naast je taken in het onderwijs.”